Hoofdstuk 10: In de Onderwereld


Geen van allen kon een woord uitbrengen; het leek alsof hen elke mogelijkheid tot spreken ontnomen was.

Toen gingen onder luid gekraak de poorten open; ja, het geluid was werkelijk oorverdovend.

En, hoewel ze walgden van de verstikkende duisternis, voelden ze hoe hun benen in beweging kwamen, en hoe ze langzaam maar zeker de poort binnengingen.

Ze waren zich niet langer bewust van elkaar ’s gezelschap ; want wie voor de Poort der Dood staat, is altijd alleen. Waren ze dood? Was de ballon te pletter geslagen? Of waren de kloven van Tumbalemorne de toegang tot de Onderwereld?

Ze wisten het niet, en voelden zich verloren.


Plots zagen ze dat de Celumë-Anamo ook hier stroomde, alleen was hij traag en modderig geworden, en geen enkel van hun verlangens zagen ze weerspiegeld in het dodelijk sombere water.

En daar was reeds Charon, de veerman in zijn overzetboot, die zich –als hij een goede dag had – ook wel eens “Karel” of “Sjarrel” liet noemen.

Verbaasd bleef die staan en riep:” Levenden? Hier? Dat moet een vergissing zijn! Of willen jullie me soms in het ootje nemen?”


En door deze woorden sprankelde er weer hoop op in hun harten, en zij konden elkaar nu plots ook zien. Ze leefden dus nog! Niets was er verloren.

Egidius voelde zelfs de moed in zijn ziel ontluiken om het woord te voeren, en zei : “ Wij zijn verdwaald, Charon, wij wisten niet tot welke ongekende diepten dit ravijn zou voeren.”


Zeg maar Sjarrel!” zei Charon, waaruit bleek dat hij weer eens in een jolige bui was. “Maar wat was het dan dat jullie zochten in Tumbalemorna? Je weet toch dat dit ’s werelds diepste kloven zijn?”

Dat weten we,” zei Egidius, “vandaar ook onze keuze voor dit ravijn. Want wij zijn op een missie, die even stiekem als geheim is. Maar nu ik hier nu zo eens rondkijk, begint het mij te dagen dat dit wel eens de uitverkoren plek zou kunnen zijn om ons doel te bereiken…”


Hierop begon Sjarrel wild heen en weer te bewegen in zijn boot, onder het produceren van allerlei fluittoontjes van verscheiden hoogtes. En, van nieuwsgierigheid vervuld, wilde hij het doel van de missie weten.


Dat, mijn beste veermand, vertel ik je als we veilig en wel de overkant bereikt hebben.” zei Egidius zelfgenoegzaam, en even twijfelde Sjarrel. Maar niet voor lang, want zie! Reeds maakte hij uitnodigende gebaren, en deed een stap opzij in zijn boot. En zo bevonden zij zich even later veilig aan de Andere Oever.


Het gezelschap stapte de boot uit, en Sjarrel keek Egidius verwachtingsvol aan. Maar die twijfelde : moest hij zijn woord houden? Of viel deze veerman niet te vertrouwen? Allerminst wilde hij zijn missie in gevaar brengen!

Doch de onschuld en onwetendheid in de ogen van Sjarrel, brachten zijn lippen aan het bewegen.

Wij zijn op zoek naar een sleutel….”


Sleutel? Wat voor een sleutel?” wilde Sjarrel weten. Egidius slikte, zoals hij reeds zo vaak had gedaan, en vervolgde: “De sleutel van….de Volksdansers! Reeds sinds mensenheugenis ontberen zij deze sleutel. Daarom kunnen zij hun huis niet in, en zwerven herwaarts en derwaarts, tot zij allen van ontbering zijn omgekomen.”


Zo. Hij had deels waarheid, deels leugens gesproken, en tegelijkertijd zijn woord gehouden als zijn missie beschermd.

Hopelijk kende Sjarrel geen Volksdansers, want dan zou hij weten dat hij Sleutel niet verloren was, maar stuk.


Sjarrel haalde echter een wenkbrauw op. “ Ik heb nog niet zo lang geleden een Volksdanser in mijn boot gehad. De leider van dat volk dan nog wel! En hij vertelde me wel een heel ander verhaal…” bij deze woorden maakte hij aanstalten uit de boot te stappen, maar Haefennasien, die vond dat het nu wel lang genoeg geduurd had, stapte op hem af en duwde de boot om.

Met een enorme wateropstuwing, viel Sjarrel de Celumë –Anamo in.


Ziezo.” zei ze. “Laten we gaan.” En dat deden ze.


Zij liepen nu, hand in hand, een donkere grot binnen. Maar na deze eerste overwinning was de duisternis lang niet zo drukkend, en leek zelfs te wijken wanneer zij langs kwamen.


Zij besloten dit dorre gebied te verkennen en dwaalden uren rond, alle besef van richting verliezend.

Zij kwamen langs duistere nissen, waaruit weemoedig gejammer klonk;langs verterende vlammen, die het geschreeuw met hun luide geknetter overstemden; langs donkere krochten, die gekwelde kreten probeerden te smoren en langs diepe bossen, waarvan de snijdende stilte angstaanjagender was dan elk ander geluid dat in de onderwereld als rook omhoog kringelde.


En net toen de gezellen weer wanhoop voelden opborrelen, hoorden zij plots het jolige geluid van billen die duchtig bekletst werden en voeten die hoog plachten op te springen. Zij draaiden zich om en zie! Het was de aanvoerder der Volksdansers die hen gevolgd had, en nu tolde hij steeds sneller om zijn as, met één been op de knie rustend, en dat been flink bekletsend, onder aanmoedigend geklap van het gezelschap. Het eindigde in een mooie val, waarna deze Volksdanser voor de verandering wél opstond.

Mijn beste Volksdanser, wat ben ik verheugd je weder te zien!” riep Egidius, en liep hem met open armen tegemoet. “Egidius!” riep de Volksdanser op zijn beurt blij. “Het is werkelijk deugddoend je nogmaals te kunnen begroeten, en dat in een toestand zo levend als de mijne dood is. Helaas zal ik je moeten teleurstellen : dit is slecht mij schim die hier voor je staat. Mijn dode lichaam, waar je ongetwijfeld op aast, ligt nog steeds begraven onder de boom waar ik eertijds uitviel.”

Dit betreurde Egidius inderdaad, doch het weerhield hem niet zijn Volksdansvriend stevig tegen zich aan te drukken.

Uiteraard wou die laatste alles over hun tocht weten , dus wierpen zij zich allen ter aarde, en begon Egidius met vertellen, terwijl zijn andere metgezellen alles overtuigend uitbeeldden.


Toen zij over alle avonturen verhaald hadden, applaudisseerde de vrolijke Volksdanser en nam het woord : “ Wat een beklemmende verhalen, vrienden! Maar nu is het jullie opdracht om de Donkere Aardsleutel te vinden. Hoe zullen jullie dat plegen te bewerkstelligen?”

Wij moeten een aardschok opwekken, mijn vergane Volksdanser, met zulke sterkte dat de Aardsleutel niet langer verborgen kan blijven.” zei Mornedlorion. “Maar hoe we dat zullen doen, dat weten wij nog niet.”


Hier deden de anderen het stilzwijgen toe.

En, na in een diep gepeins verzonken te zijn geweest, sprak de Volksdanser, het hoofd op de uitgestrekte vingers steunend, als volgt : “Mijn Volksdansers, ja, zij zouden in staat zijn een aardverschuiving tot stand te brengen. Maar zij zijn in het geheel niet in de buurt, want ze trokken zuidwaarts.”

Hierop begon de gezegende vlo luid te huilen en met de vuisten op de grond te bonken, maar hij werd alom genegeerd, want Mornedlorion sprak opnieuw, en zei:” Welnee! Ik herinner mij dat wij ons in de tegenovergestelde richting van hun schreden begaven, denkend dat we naar het noorden gingen.

Maar toen we , bij het vallen van de duisternis onze weg aan de hand van de sterren vervolgden, bleek het dat we, indien we het noorden wilden bereiken, een andere weg dienden in te slaan.

Zo deden wij toen, en dra waren we bij de Grote Zee, in het noorden gelegen, want de Grote Beri-Beri vergist zich nooit.

Daaruit leid ik dan onmiddellijk af dat de Volksdansers niet zuidwaarts, maar west- of oostwaarts gegaan zijn. Gingen ze oostwaarts, dan zijn we verloren. Gingen ze echter westwaarts, dan betekent dat dat ze zeer nabij zijn.


Iedereen zag nu dat het waar was, en zij namen een kloek besluit. Want zij zouden de Onderwereld nu verlaten, om de Volksdansers te gaan zoeken, het risico nemend dat zij zich in het oosten bevonden.

Maar hoe, aanvoerder der Volksdansers, raken wij weer uit de onderwereld?” vroeg Egidius.

De Volksdanser werd bleek: “Dat is niet zo eenvoudig”, sprak hij angstig, “ dan moet je langs de Heer

van de Onderwereld. Je moet…Heer Tibalt trotseren.


Google