Hoofdstuk 13: De Donkere Aardsleutel



“Mijn Volksdansers”, zo sprak de aanvoerder, “het is nu van het uiterste belang dat er duchtig gestampt wordt; het billenkletsen komt ditmaal op de tweede plaats. Springen dient gij te doen, alsook trappen en u met uw volle gewicht tegen de wanden aangooien. Want enkel zo brengen wij de nodige schokken en sidderingen voort, die de Donkere Aardsleutel zullen onthullen. Aan het dansen, mijn joligaards!”


En allen juichten en waren vol van vuur en geestdrift! En zo begonnen zij dan. Een langzame rondedans werd ingezet, die echter gestaag versnelde, waarbij de voeten zo hard op de grond neerkwamen, dat de gezegende vlo wegens het geschok door de knieën viel, en luid jammerend vertrappelt werd door de enthousiaste Volksdansers. Want ja, zij waren werkelijk door danslust verblind, en geen enkele Duistere macht had hen nog tot stoppen kunnen brengen.


Algauw was de Onderwereld vervuld van het gedreun, en onder de Volksdansers was geen enkele ordelijke rijdans meer te bespeuren. Zo gaven zij zich ten volle over.

Ook Egidius en de elfen namen voluit deel aan dit avontuur, en zij deden niet onder voor de Volksdansers.

Wat een prachtig schouwspel, wat een onbeschrijfelijke dans was het! En het was toen, dat de Donkere Aardsleutel zich gewonnen gaf; de aarde scheurde plots open, en met een donderend geraas rees de Sleutel op.


Allen vielen stil in hun bewegingen, en staarden in absolute verrukking naar het gezegende voorwerp. Ook nu leek er muziek van te komen, onaards, maar eerder zwaar en diep, prachtig in zijn eigenheid.

Het duister verdreef hij, en zelfs de flinkste stampers voelden geen vermoeidheid meer.

Na wat wel uren leken, daalde de Donkere Aardsleutel neer, zijn aardse vorm aannemend, in de handen van Egidius.

Een vertrouwde warmte stroomde door hem heen, die hij ook steeds placht te voelen na een fikse stoeipartij waarbij menig lichaamsvocht gevloeid had.


Zo was ook de tweede opdracht vervuld.


Laten we teruggaan naar Heer Tibalt. “ verbrak Mornedlorion de stilte. “ Des te eerder we deze plek verlaten , des te vrolijker zal dat mij stemmen.

Welja”, sprak de aanvoerder der Volksdansers,”maar laat u ditmaal vergezellen door één mijner onderdanen. Dit hier is Ruktger. Hij zal u bijstaan in uw opdracht, en u niet ontgoochelen. Ook is hij zeer gewillig van aard, om van zijn aars nog maar te zwijgen.” Hierop knipoogde Ruktger schalks, en draaide uitnodigend met de heupen.


Dat kon het gezelschap wel smaken, en zij namen hem mee op hun hernieuwde tocht naar Heer Tibalt.

Ditmaal werden zij echter niet bestookt door de verlokkingen van de Heer der Onderwereld: hij wist immers dat het hen niet deerde.

Slechts voor die onbezonnen Ruktger was er een hindernis: plots doemde er langs de kant van de weg een groot schaap op. Op de juiste plekken reeds geschoren mekkerde het aanlokkelijk.

Wat een hagelwit, onschuldig dier!” riep Ruktger verrukt uit, en stormde reeds van de weg af.


Doch het gezelschap wist wat te doen en hield hem op het juiste pad. Daarop veranderde het schaap in niemand minder dan Heer Tibalt zélf, en die keek zeer ontstelt. Kwaad, omdat hij nu niet aan zijn trekken gekomen was, draaide hij zich om en verdween snel in de duisternis.


Vreesachtig om wat er hen in de troonzaal te wachten zou staan, liepen zij allen snel voort, de onervaren Ruktger bij de arm voerend.


Heer Tibalt was echter niet vergevingsgezind, en liet hen veel langer lopen dan voorheen; ja, het leek wel een eeuwigheid! Niet alleen liep de gezegende vlo weer op handen; ook probeerde hij nu om de 10 passen een sprong te maken, waarbij hij met zijn wc-borstel, flink tussen de tenen geklemd, zwaaide. Woedend riep Haefennasien uit: “Waar zit gij, bevreesde Heer Tibalt, dat gij u niet durft te laten zien! Vermaledijde schurk! Wat een schande voor de Heer der Duisternis!!”


En dan bleek te werken, want plots waren zij aan de massieve deur, die met een klap openzwaaide, en dra stonden zij weer oog in oog met Heer Tibalt.


Zo’ zei die, en duwde de gezegende vlo alvast de trap af. “Gij waagt u aan de tweede opdracht, Egidius?

Ik zie dat gij de Donkere Aardsleutel in uw zak hebt zitten,een voorwerp met een immense macht, misschien vandaar uw herwonnen moed?

Laat mij toch even stellen dat ik mij ditmaal niet in de luren zal laten leggen. Geen slinkse stijlfiguren zult gij nog hanteren! Ditmaal heb ik een vernuftigere opdracht!”


En, na een schrille lach uitgestoten te hebben, die bij allen de haren overeind deed staan, om van de andere lichaamsdelen nog maar te zwijgen, ging hij verder: “Ditmaal zullen we een scheldduel houden Egidius: ik zal jou een scheldwoord naar het hoofd slingeren, waarop jij dan dien te antwoorden.

Laat me je alvast waarschuwen dat ik een vaardig schelder ben; we zullen zien wat jij ervan terecht brengt, mijn overmoedig reiziger!”


En dra riep hij: “Addergebroed!”

Egidius, die ook niet slecht was in het gescheld, antwoordde gesta met een welgemeende “oetlul”.

Maar ook Heer Tibalt was niet uit het veld te slaan, en hij vervolgde meteen met een welgekozen “bandiet!!”

- “Pilaarbijter!”


Bij de Grote Dildo! “dacht Egidius “dit rijmduel kent geen einde, en ik vind steeds moeilijker een scheldwoord…”

Zozo Egidius, onze ….héld.” sprak Heer Tibalt smalend. “Het lukt je niet al te best he….booswicht! Bullebak! Deugniet! Dwingeland!


Wanhopig zocht Egidius naar een gepast scheldwoord, doch net wanneer hij luid “teringlijder!” wou roepen, kwam daar met grote passen Haefennasien aangelopen.


Bedrog!” riep ze uit. “Viel het je dan niet op, Egidius, dat de scheldwoorden van deze schobbejak alfabetisch gerangschikt staan? Zie! De snoodaard leest ze af van een lijstje, hierzo!”


En uit de handen van Heer Tibalt wist zij een verfrommeld stukje papier te trekken; helemaal volgeschreven met scheldwoorden.

Eerst werd Heer Tibalt rood, maar dan vernauwde zijn valse oogjes zich en sprak hij listig: “ Tja, van de Heer der Duisternis kan je moeilijk een eerlijk spel verwachten, Egidius… maar je wist me toch niet te verslaan! Voor eeuwig en eeuwig zal jij nu in de Onderwereld opgesloten zitten, in oneindige eenzaamheid!Hiiiiiiihihihihihihihihihihihihihihi!”


En door hysterie gegrepen, sprong hij in de rondte, wilde met de armen zwaaiend, en hoog opspringend.

Doch Haefennasien besloot dat hij wel een lesje verdient had,en greep hem bij de kraag.

Dit heb ik gezien toen je , na in dat schaap veranderd te zijn, terug jezelf werd, jij janhagel!” schreeuwde ze, en onthulde aan hem een tepelpiercing. En zie! Daar had zij hem die reeds ontrukt, en door hevige pijnen gekweld, zonkt Heer Tibalt ter aarde.


Wat een daad, Haefennasien!” glunderde Egidius. “Maar dat verandert niets aan het feit dat we de uitgang niet vinden kunnen; voor eeuwig zullen we hier opgesloten zijn, alleen , noch dood noch levend, en Het Duister zal de wereld overnemen, Duisternis van het ergste soort in elke slaapkamer, auto, of klaslokaal brengend.


Redding! Redding!!” schreeuwde de gezegende vlo echter blij, en wees verwoed naar de troon van Heer Tibalt, bij elke sprong zijn knieën hoog optrekkend.


En warempel! Achter die troon hing wonderwel een bordje waar simpelweg “uitgang” op stond.

Blij renden allen daarheen, doch Ruktger twijfelde.

Ga snel je Volksdansvrienden halen, Ruktger! Wees niet bevreesd; wij zullen Heer Tibalt wel in bedwang houden.” sprak Mornedlorion bemoedigend.

Maar nog steeds draalde die jonge Ruktger, draaiend met de voeten. “Vooruit Ruktger, gehaast dien je te wezen!” zei Haefennasien, maar nog steeds maakte Ruktger geen aanstalten om te vertrekken, gezwind als de wind.


Toen sprak hij: “Wij Volksdansers hebben besloten hier te blijven. Het ontberen van onze leider is ons te groot; het doel van onze omzwervingen was toch van ontbering omkomen: waarom nog langer dralen in zulk een wrede wereld? Hier kunnen wij allen tezamen zijn, jolige volksdansen ten beste gevend: zij die in de Onderwereld vertoeven hebben immers meer nood aan opvrolijking dan wie dan ook.

Slechts één gunst vraagt ons volk van u en uw gezellen, Egidius, in ruil voor onze verdienste, en niet in het minste voor onze aarsstop, die al van zoveel nut geweest is. Tijdens onze tocht, terwijl gij dapper streed hier ten midden van de duisternis, hadden wij een aanvaring met een ander volk: de Tapdansers. Zij waren allerminst van goed gemoed, en geen enkele jolige geestessprankel hebben wij kunnen ontwaren. Menig Volksdansers hebben zij opzettelijk schade berokkend, pijn bezorgd en op elke mogelijke manier genomen. Vele tranen hebben wij geplengd om hun vijandigheid.

Daarom vragen wij u, Egidius, om ons, de Volksdansers, te wreken. Gun ons deze laatste wens, en verzacht ons gemoed door uw toestemming. Dan pas keer ik met een gerust hart terug.”


Zeer ontroerd door deze uit het hart gegrepen getuigenis, stemde Egidius toe. Ook zijn metgezellen was dezelfde mening toegedaan. Daarop nam Ruktger afscheid, en liep terug het donker in, meermaals omkijkend, en het gezelschap weemoedig en met veel opwellende zielstranen achterlatend.


Maar, zo herinnerde Haefennasien hen eraan, voor droefheid was er nu geen tijd. Want temidden van de steeds groter wordende bloedplas, begon Heer Tibalt nu allerlei geluiden te produceren, die op een vlug herstel wezen.

Snel liepen zij de Onderwereld uit, droef dat zij geen waardig afscheid konden nemen van de leider der Volksdansers, en dat het hele volk voor eeuwig in deze donkere wereld zou vertoeven.


Zij haastten zich en keken niet om.





Google