De avonturen van Egidius, de gefrituurde necrofiel (deel 6): De Watersleutel

Toen was het dus eindelijk zover. Het gezelschap bevond zich nu op afstand van enkele zweepslagen van de Grote Zee, die zij hier, in het Noorden, plachten aan te treffen."Dus zover is het dan gekomen." zei Egidius, en zette glunderend de armen in de zij, terwijl de gezegende vlo over het water heen tuurde. "Rest er ons uiteraard nog onze Taak Van Hogerhand te vervullen, vooraleer wij onze reis verder kunnen zetten, verblijd door het aangename gewicht dat door de Watersleutel in onze handen geplaatst zal worden."

Mornedlorion vergezelde hem aan zijn zijde en nam enkele slokken van zijn met leder gevoerde drankfles. "Laten wij, alvorens ons aan onze taak te wijden, ons hier eerste te rusten leggen, en te overleggen welke aanpak wij in deze zaak zullen hanteren.", zo sprak deze elf.

Maar Haefennasien kwam met grote snelheid aangelopen, en sleepte iedereen mee in haar vlucht naar het water, alwaar zij hen allen in de bruisende baren meesleepte.

Zij ontkleedden zich allen en gaven zich vervolgen geheel over aan alle lusten die zij, nu ze door hun queeste gehinderd geen privé feestjes meer konden geven, zo lang hadden moeten ontberen.

Geenszins gehinderd (als het al als een hinder beschouwd kan worden, wat men nooit zeker weten kan wanneer er elfen mee gemoeid zijn) door geniepige en verdoken toeschouwers, konden zij daarom het feest lustig voort laten kabbelen, zoals een rustig riviertje in het elfenbos.

En toen zij daarna, helemaal uitgeput en vol van allerlei emoties en zaken zich op de warme kust lieten vallen, dachten zij niet meer aan het veroveren van de Sleutels, maar lieten zich meevoeren naar mooie herinneringen door de zachte bries.

Doch moest veel te snel de formatie, waarin zij allen verstrengeld lagen verbroken worden aangezien Mornedlorion, die vanonder lag, wou opstaan om zijn dorst te laven.

Geen druppel bronwater bevochtigde echter nog de binnenkant van zijn fles, en beteuterd, maar gedreven door een vreemde doch blijkbaar onbedwingbare dorst, ging hij wederom de zee in, maar nu om te drinken.

"Wat spookt hij toch uit, die verdwaasde elf! Vergat hij dan soms dat ik mij in deze wateren zonet ontlast heb van alle mogelijke lichamelijke afvalstoffen en -vochten?" sprak de gezegende vlo verbaasd, en stond op.

Want het was inderdaad een bizar schouwspel, maar op aanraden van Egidius lieten zij Mornedlorion zijn begeerten botvieren.

Ondertussen bedachten Egidius, de gezegende vlo en Haefennasien een plan om de Watersleutel te bemachtigen.

"Wij werden door Eressea ervan op de hoogte gebracht dat de Watersleutel enkel en alleen kan onthuld worden door een machtige storm op te wekken. Zo machtig, dat alle wateren van alle zeeen hier bijeen zullen vloeien."

"Maar hoe, mijn listige elf, kunnen wij dat ooit bewerkstelligen?" vroeg Egidius, en de hopeloosheid die bij dit gezegde in zijn stem doorklonk, haalde alle weemoed in de gezegende vlo naar boven, en de tranen vloeiden hem als sperma over de wangen.

"Ik kan wel machtige dingen opwekken, maar een storm, dat is me nog nooit gelukt" bekende Haefennasien, en bloosde. "Maar ik wil wel een poging ondernemen hoor"

En met deze woorden stond zij op en leidde Egidius naar een rotswand, waar zij voor ging staan. En net toen Egidius klaar was om toe te slaan, werd zij weggetrokken door de gezegende vlo, die trachtte snel haar plaats in te nemen om zo nog eens van Egidius' goddelijke geschenk te kunnen genieten.

Maar te laat was hij! En gedreven door een verblindende lust, stak Egidius zijn lans omgekeerd in de holle berg,die (zoals de legende het wil, Aeneis 1, 81-121) de zeewinden Eurus, Africus en Notus bevatte. Deze stormden als het ware in marskollonnen langs de gegeven poort, en ze raasden woelig over de aarde. Ze stortten zich helemaal op de zee en de Eurus en de Notus en de Africus, rijk aan raasden samen en ze rolden de woeste golvingen naar de kusten.

Allen waren verheugd om dit wonder, en luid schreeuwend aanschouwden zij hoe de golven hoger en hoger opwelden. Maar dan trok er plots iets hun aandacht. Want daar, temidden van de woest schuimende zee, was Mornedlorion, die alles deed om zijn hoofd boven water te houden, aangezien hij door de plotse storm geheel verrast was en dus geen tijd had gehad om met zijn voeten op het wateroppervlak te blijven. Want eens in het water is het moeilijk er zich weer op te hijsen.

Maar Haefennsien twijfelde geen moment, en nam de zweep en tevens haar dankzij de Snoeshanen verkregen staart, ter hande. Zo zette zij de achtervolging in en sloeg wild naar de golven, en bestookte hen met scheldwoorden. Wat deze scheldwoorden waren, blijft misschien beter onbekend, maar toch kan er onthuld worden dat het woord "rekel" menigmaal viel.

En de Africus was hierdoor ten zeerste op de tenen getrapt, daar winden zeer ijdel zijn, en drong zich vernederd terug in zijn schuilplaats.

Restte er nog de Eurus en de Notus. Die laatste was overigens deels slechthorend en bleef onbewogen voor de uitlatingen van Haefennasien.

Maar de Eurus hoorde veel beter, en aangezien de Africus er dan ook niet meer bij was vond hij er sowieso al niet zo veel meer aan , en trok zich terug.

Nu gierde nog vervaarlijk de Notus, en geen zweepslag kon hem tegenhouden.

Gelukkig ontbrak het plan niet aan Haefennasien. "Egidius! Kom hier! Jij ook gezegende vlo!"

Gehaast snelden zij toe.

En boven het lawaai uitschreeuwend, legde zij haar plan uit.

En zo gebeurde het. Want door het geraas heen, begonnen Haefennasien, de gezegende vlo en Egidius éénstemmig en onbevreesd te roepen. Steeds hetzelfde woord scandeerden zij, opnieuw en opnieuw. "Boos-wicht! Boos-wicht! Boos-wicht! Boos-wicht! Boos-wicht!"

En deze lage, dreunende tonen drongen door tot de Notus, die zijn richting langzaam keerde, naar het gezelschap toe.

"Boos-wicht! Boos-wicht! Boos-wicht!" bleven zij star doen weergalmen, en de Notus had zijn aandacht nu volledig van Mornedlorion afgewend, en kwam van over zee vastberaden en met een duizelingwekkende snelheid op hen afgeraasd.

Vrees kwam in het hart van de gezegende vlo, maar één blik op de vastberaden gezichten van Egidius, die met de handen gevouwen ,de benen gespreid en de ogen gesloten telkens weer het woord diep herhaalde, en Haefennasien, die met de armen naast het lichaam en de ogen wijdopen en stralend, telkens weer luid en helder "booswicht" uitriep.

En het was door die vastberadenheid dat de woede van de Notus overging in angst, en rakelings scheerde hij boven hun hoofden om dan met een donderend geraas te verdwijnen in de rotswand.

Dadelijk snelden de bezorgde metgezellen Mornedlorion tegemoet, die gelukkig dit avontuur overleefd had.

"Wat een bezorgdheid heb je in onze harten doen opreizen, Mornedlorion!" lachtte Egidius blij, want hun kameraad was dan toch gered.

"Inderdaad, maar hoe gaan we nu de Sleutel vinden?" sprak de gezegende vlo onbesuisd, waarop Haefennasien hem een klap in het gezicht gaf, en hem streng aankeek:

"Als jij niet zulk een jaloerse geest gehad had, dan zou ik nu nog tegen die rotswand de geneugten van Egidius' verkorenheid hebben mogen ondervinden! Denk maar niet dat ik het hierbij laat!"

Maar nog vooraleer zij de zweep weer boven halen kon, had Egidius haar al in afzondering genomen, waar hij alles ruimschoots goedmaakte, en nooit had het de gezegende vlo meer verdroten dat Mornedlorion, weerloos als hij was, de aarsstop nog inhad.

Maar wanneer Egidius en Haefennasien zich weer bij het gezelschap voegden, merkten zij tot hun grote ontsteltenis dat Mornedlorion zich wederom in zee bevond, en daar nu druk bezig was al het water op te drinken.

"Wat doe je daar nu Mornedlorion? "riep Haefennasien, en kwam plonzend op hem afgelopen.

"Bij god, ik weet het niet! Maar sinds we de Snoeshanen verlaten hebben, wordt ik aanhoudend geteisterd door een onaflatende dorst!" zei de schalkse elf, waarop hij zich heftig verslikte en achtereenvolgens rood, purper, blauw en zwart werd.

Haefennasien probeerde hem vast te grijpen, en zie! Voor het eerst in zijn eindeloze elfenleven rukte hij zich los uit haar greep en liep al rochelend, spuwend en kokhalzend verder de zee in, waar hij zijn dorst begon te lessen met een gedrevenheid als die van Elegast, wanneer die een voorovergebogen priester te zien krijgt...

En drinken deed hij, en van verre kwam al het water aangeraasd,dat hij opzoog. Overal ter wereld stroomden bergriviertjes en watervallen, grachten en kanalen naar de zee, want de elf, die nu niet langer een elfse aanblik bood, was volledig overgeleverd aan de toverkunsten die de Snoeshanen in al hun verdorvenheid gehanteerd hadden.

"Ramp! Oh onheil! Welk noodlot is onze ongelukkige elfse gezel nu toch ten beurte gevallen!

Welke lasten moet hij dragen? Kunnen wij hem niet bijstaan, of deze vloek ongedaan maken?" sprak de gezegende vlo, de handen ten hemel heffend. Maar wederom luisterde niemand, en zelfs door zijn wc-borstel herhaaldelijk net over hun hoofden te laten suizen kon hij hun aandacht niet trekken.

Want Mornedlorion stond nu in een steeds groter wordende leegte, en , vreselijk om te verhalen, steeds meer en meer werd de bodem van de zee zichtbaar. Want het bleek nu dat Mornedlorion alle water had gebruikt om zich te laven, en nu er geen druppel meer overbleef, viel hij opgezwollen en krijsend van de krampen neer.

Allen stoven op hem af en probeerden hem bij te staan in zijn kwelling. Hij leek wel te gaan ontploffen, die elf!

"Maar Mornedlorion, waarom water je nu niet?" vroeg Egidius, en liet voor alle zekerheid even zien hoe het moest.

"Het gaat niet, ik lijk wel verstopt!!!" schreeuwde de elf, grote pijnen doorstaand.

"Het is de toverspreuk der Snoeshanen," schreeuwde Haefennasien,"we moeten ze teniet doen!!"

"Ik weet hoe het kan!" riep de gezegende vlo, en dit keer werd hij "warempel!-wél aanhoord. "Toen ik in de vertrekken van de Oppersnoehaan gevangen zat, heb ik kunnen aanhoren hoe men Snoeshaan spreuken teniet doet. Je moet de Snoeshaan doden, en hem dan verkrachten."

Zonder nadenken bood Egidius zich aan voor deze taak.

"Gij toont ware dapperheid, Egidius, gefrituurde necrofiel, en uw trekken zijn nobel, om van uw getrek nog maar te zwijgen. Gij zult u van uw taak kwijten, daar ben ik zeker van. Ga nu, en redt deze elf!"

Na deze woorden zegende de gezegende vlo Egidius met zijn wc-borstel en de onversaagde held liep uit.

Vroeg daags kwam Egidius aan in het verwoestte land der Snoeshanen. Her en der zag hij verkoolde lijken verspreid, en raakte helemaal in extase. Aangezien hij niet zeker kon zijn of hij wel de juiste Snoeshaan nam, besloot hij efficiënt te werk te gaan, en bij alle Snoeshanen een blij intreden te doen.

Toen hij alle verkoolde lijken afgewerkt had, bedacht hij zich plots dat er ook enkele Snoeshanen in dieren veranderd waren. Daarom zocht hij alle dieren die hij vinden kon op,doodde ze, en had er gemeenschap mee.

Nadat hij die taak volbracht had, werd hij ongerust. Want de extra centimeters die hij bij de veldslag verkregen had, waren nog steeds aanwezig. Toen herinnerde Egidius zich dat er een heel deel Snoeshanen door de toverspreuken verdwenen waren! Wat als één van die Snoeshanen nu net de spreuk over Mornedlorion had uitgesproken? En met een bezwaard gemoed keerde hij terug naar de Grote Zee.

En zie!! Hij leek net op tijd om het resultaat van zijn werk, dat hem ten zeerste geplezierd had, te aanschouwen. Want Haefennasien, die eerst verheugd had geleken om zijn terugkeer, leek van een plotse beteutering over te gaan in een woede , wanneer zij zag dat haar staart, waar ze nu zo op gesteld geraakt was, haar afviel.

Doch nieuwsgierigheid won het van kwaadheid, en samen met de andere gezellen, boog zij zich over Mornedlorion. Maar dat hadden zij allen beter niet gedaan, want -o wonder!- het was Egidius gelukt!!

Eindelijk kon de elf opgelucht ademhalen, en liet zichzelf helemaal gaan, zoals elfen plachten te doen.

Als een storm vloeide er weer water in de zee, als een fontein werden de bergriviertjes weer bevochtigd; en dan, als een prachtig geschenk, één dat geen van allen verwacht had, zagen zij plots een schittering op het water.

"De Sleutel!! Het is de Sleutel!!!!" riepen zij in koor, en gelijk hadden zij.

Vanuit de Zee rees hij op, en onthulde zich met een enorme schittering, die enkel kan gezien worden bij een zonsondergang over het uitgestrekte water.

Een onnatuurlijk licht scheen neer op het gezelschap, die zich nu nietige wezens voelden in de nabijheid van zoveel grootsheid.

Hun harten kwamen tot rust en al wat zij deden was naar de Sleutel kijken, wel uren lang, als betoverd. Er scheen muziek te komen van de Sleutel, onmenselijk mooi, en overal aanwezig.

En toen daalde hij langzaam neder, en kwam uiteindelijk terecht in de hand van Mornedlorion.

De muziek en het licht waren nu weg, de Sleutel was weer klein,maar diepblauw, en binnenin voelden zij de kracht van alle wateren van de aarde, en zagen en schitterend gefonkel.

En het was zo dat die avond, Egidius, Haefennasien, Mornedlorion en de gezegende vlo, aan het einde kwamen van hun eerste opdracht : het bemachtigen van de Diepblauwe watersleutel.

Google