Hoofdstuk 9: Onheilsplannen.



De volgende ochtend echter , dienden zij een plan te bedenken om de rivier en het ravijn over te steken. Maar ach! Geen ideeën kwamen er hen in het hoofd opborrelen.

Doch toen, wanneer de zon reeds hoog aan de hemel stond,sprong de gezegende vlo plots op en riep luid: “Ik weet het! Laten wij een luchtballon vervaardigen!”

Een luchtballon, gezegende vlo?” vroeg Egidius “Wat, bij de Grote Dildo, bedoel je daarmee?”


En toen onthulde de gezegende vlo zijn plotse inval, die hen nog veel last zou bezorgen. Want nu bleek het dat er hen nog heel wat te wachten stond. “Wel, met een grote lap stof boven een rieten mand zullen wij het luchtruim doorklieven…”

Maar gezegende vlo!” bedacht Egidius “waar halen wij zulke benodigdheden dan vandaan? En op welke wijze zullen wij die ballon dan met gas vullen?”


Hier had de gezegende vlo op gewacht, maar nog voor hij dit -toch wel zeer gedurfde – deel van zijn plan uit de doeken kon doen, was daar reeds Haefennasien opgesprongen, en vol geestdrift sprak zei:

Ik weet hoe wij de mand vervaardigen zullen! Want ginds staat er een grote voorraad rietstengels op elkaar gepakt. Werkelijk, de hoeveelheid zal toereikend zijn voor ons plan! Doch dit zal wel werk en tijd vergen, maar wij hebben niets te verliezen, zelfs onze maagdelijkheid niet, dus waarom talmen?”


En gelijk had zij, want nu zagen ook de anderen de grote bossen rietstengels. En naarstig zetten zij zich aan het werk.

Dagen duurde deze taak, en onder het zingen van verscheidene liederen werd de arbeid vlijtig verder gezet door de gezellen.Ook het “Jolige Lentedicht”, door Koning Jeffosz in hun harten gebracht, weerklonk menigmaal doorheen de bossen.


En eertijds was het dan zover wat de mand betrof : geheel gevlochten, en klaar voor gebruik.

Wat dient er nu nog te gebeuren?” vroeg Mornedlorion, door de rust van de kalme arbeid geheel opgekikkerd en verkwikt.

Nu rest er ons nog het vervaardigen van een grote lap stof of dergelijke, die wij over de mand zullen hangen, en waarin het gas, dat ons de hemel zal invoeren, een plaats zal vinden.” Wist de gezegende vlo, en het was een waarheid als een maagd.


Maar wat nu te doen? Vanwaar moesten zij zo plots een lap stof van zulke afmetingen halen? Zelfs hun aller kleding, aan elkaar geboden , zou niet toereikend zijn, en dat niet in het minst vanwege hun schaarse kleding.


Daarom besloten zij allen tot een grote orgie, die hen de nodige inspiratie diende te brengen.

Deze orgie duurde 17 dagen en nachten, tot plots, bij een vreemd seksspelletje aan het brein van Haefennasien ontsproten, zij allen tezamen kwamen, en tevens op een idee.

We gebruiken dierenhuiden!” schreeuwden zij koorsgewijs uit. En dat was een goed plan, want dierenhuiden, vooral van grote dieren, zouden zeker over de nodige afmetingen beschikken .


Daarom trokken zij nu allen de klederen weer aan, en op tocht. Want het was nodig de dieren te verrassen, en daarom moesten zij geruisloos te werk gaan.

Zij besloten elk afzonderlijk de jacht in te zetten.


Diezelfde avond nog kwamen zij tezamen op de afgesproken plek, alwaar zij hun vergaarde buit te kennen dienden te geven.

Maar wat bleek! Geen grote dieren hadden hun ogen kunnen ontwaren, noch hun handen kunnen vastgrijpen. Want in heel de omgeving waren geen dieren te vinden. Behalve vogels dan, en daarvan hadden ze er in het totaal 18: een sperwer, twee musjes, een Jan-Van-Gent, een Jeugdkleed, drie Futen, het –door Koning Jeffosz eerder genoemde - Grasparkietje, en nog een handvol eksters.


Dit is slechts een magere vangst, gezellen. Maar is het omdat wij nog niet gewend zijn aan het houden van jachtpartijen, of is er een andere factor in het spel?” vroeg Mornedlorion verontrust.


Wat de reden ook is, wij zullen volhouden, halsstarrig, het hoofd geheven, en het wapen fier over de schouder.”

En doordat Egidius zo sprak, waren de harten van de anderen eensklaps vervuld van moed, en zij wilden nu ten allen kosten hun doel bereiken.

Lustig feestten zij die avond, behalve Mornedlorion, die in stilte onder een boom gezeten op een plan leek te broeden.


De volgende dag trok eenieder weer de lommerrijke bossen in. Doch helaas! Wederom waren de resultaten van de jacht bedroevend! Alleen betrof het dit keer geen Futen meer, maar des te meer Jeugdkleden, en zelfs een kanarie was van de partij.


Maar de grootste verrassing stond hen te wachten bij de terugkeer: want daar was Mornedlorion, die klaarblijkelijk zich die dag niet met jagen gebezigd had. Want daar was hij, de armen volledig met veren bekleed.

Het bood werklelijk een vervaarlijke aanblik, niet in het minst vanwege de grote verscheidenheid aan veren die zijn armen sierden.


Maar Morndelorion, wat heb je nu bekokstoofd? “ vroeg Haefennnasien uit het lood geslagen.

Maar Mornedlorion sprak fier : “Achteruit allen! Zoals gij kunt zien, heb ik niet stilgezeten.

Nee, werkelijk niets is minder waar! Want zie! Ik heb reeds een ander plan bedacht. Met deze veren , met was aan mijn armen bevestigd,ben ook ik vederlicht, en ik zal nu plegen de hoogte in te gaan, en zo niet enkel de rivier over te steken, maar ook in het ravijn af te dalen. Aanschouw!”


En vol ongeloof aanschouwden zij hoe Mornedlorion opsteeg, en cirkels beschreef in de ijle lucht.

Daar zagen zij hem dan vlieden, en net toen zij dachten dat het misschien een weloverwogen plan was om zich ook van zulke gevederde armen te voorzien, gebeurden er allerlei verschillende zaken tegelijk.


Want Mornedlorion had zijn weg, genietend van deze geheel nieuwe ervaring, te ver naar boven gevoerd. En door te dicht bij de zon te vliegen, was de was die de veren aan zijn armen vasthield , beginnen te smelten!

En daar viel hij dan, allerlei verwensingen en angstkreten uitend, met een ongeloofelijk vaartje de diepte in!

Met lede ogen zagen zijn gezellen dit afschuwelijke tafereel aan, en al snel begon het geluid van zijn kreet af te nemen, daar hij dieper en dieper het ravijn inviel.


We moeten iets doen!!” riep Haefennasien buiten zinnen, en de anderen moesten haar tegenhouden, opdat zij niet onbesuisd de rivier zou proberen over te steken en het ravijn zou inhollen.


Blijf hier, Haefennasien!” riep Egidius, de spartelende elf uit alle macht weerhoudend,” Niets kan je meer voor je gezel doen nu, hem achterna gaan heeft geen zin.”

Het komt er nu op aan een ander plan te bedenken waarmee we alsnog de rivier kunnen oversteken! Laten we overleggen vooraleer we ondoordachte en gevaarlijke zaken gaan ondernemen.” zei de gezegende vlo, het hoofd koel houdend.

En zij zetten zich bedroefd en lieten hun hersenen op volle toeren draaien; ja, als een kledingsstuk in een wasmachine tolden hun gedachten nu in het rond.


En was het door de zenuwen, door een toegeving van de Grote Dildo , of door elfen - instinct, dat Haefennasien plotseling met een wreedaardig doch uitvoerbaar plan op de proppen kwam.


We moeten snel zijn! We moeten terug naar de dichters! We scalperen hen, en hun huiden zullen ons van groot nut zijn. Koning Jeffosz zal er geen gemis aan overhouden; hij kan immers tegen hoge snelheid nieuwe dichters scheppen met zijn basgitaar.”


Dat werd door allen een goed plan bevonden, en in looppas keerden zij terug naar de dichters. Na twee dagen waren zij reeds daar aangekomen, volledig uitgeput van lichaam, maar brandend van geest.

En daar zagen zij reeds enkele dichters kuieren, malkander en zichzelf verzen voordragend.


En plots zag de Koning’s volk ook het driekoppige gezelschap naderen, en aan de blik in hun ogen zagen zij dat ze in gevaar waren. Dit was echte zeer verwarrend voor hen ; dit gezelschap had hen immers als vrienden verlaten, maar stond nu als vijanden voor hen.


Haefennasien liep als eerste op hen in, en had er meteen één bij het nekvel, aangezien zij geen van allen over hoofdhaar beschikten.

Overal liepen nu de dichters uiteen, en door de bossen weerklonk het vers:


“Ja gewis, nee veeleer,

huhuhuuuu!!!!

Ik weet het niet meer!”


En dit roepend, drukten zij allen , angstkreten uitend, de handen tegen de wangen, en liepen hun ondergang tegemoet, waar zij ook gingen.


Want geen bleef er gespaard die dag, en nadat zij elke dichter van de huid beroofd hadden, maakten de metgezellen zich uit de voeten .

Ja, hun haast was zo groot dat Egidius de lijken onberoerd achterliet. Wel nam hij zich voor om deze door Mornedlorion gemiste kans de elf betaald te zetten, op gepaste wijze.

Onderweg naaide Haeffennasien de huiden aan elkaar met lange twijgen en grassen. Dat had zij op korte tijd zeer kunstig gedaan, want naaien kon zij als de beste.


En toen zij weer terug waren bij de vervaarlijke rivier, alwaar zij de mand terugvonden, maakte zij beide onderdelen aan elkaar vast.


Nu moet je uitleggen hoe we dat gas erin krijgen.” zei Egidius tot de gezegende vlo, en die ontblootte al lachend zijn tanden.

Want –oh! Hij zette zich in de huiden en liet alle gassen ontsnappen die hij in zich had. Verrast stonden Haefennasien en Egidius te kijken, en zij applaudisseerden luid.

Toen beval de gezegende vlo hen in te stappen, en hop! Zij vlogen de lucht in.


Over de rivier gingen zij nu, erop lettend dat ze zeker niet naar beneden keken, en hingen dan over het ravijn.

Nu moeten we gaan dalen” zei de gezegende vlo, en prikte een gaatje in de huiden. Langzaam ontsnapte er zo gas, en zij daalden af.


Donker werd het, en koud : een naargeestige diepte. Reikhalzend keken ze uit naar hun gezel, want het gemis was al te groot om dragen.


En plots kwam er een golf van blijheid in het ravijn, zoals het er nog nooit geweest was. Want nu zag het gezelschap Mornedlorion, en zij zagen dat hij ongedeerd en ongeschonden was.

Hij had zich immers tijdens zijn val kunnen vastklampen aan een rotspunt, en daar had hij zich opgehesen, en wachtte nu op zijn redding.


En die kwam er dan ook gesta, want Haefennasien sprong dolblij uit de ballon, en gooide de verzwakte Mornedlorion er met een boog weer in. Daarna sprong ook zij weer in het vernuftig vaartuig, en sprak blij tot de gezegende vlo. “ Stijg nu maar weer op, beste gezel! We zitten reeds zeer diep in de kloof, en hier zullen wij ongetwijfeld de Sleutel kunnen vinden.”


Maar de gezegende vlo, lichtjes in paniek , zei : “ Helaas! Het gat is zonet wijder geworden! Egidius zag het, en door de illusie van de huiden en zijn op hol geslagen verbeelding, heeft hij zich laten gaan! Het is nu niet meer te stoppen, en het gas ontsnapt met een hoge snelheid!”


En inderdaad, Egidius lachte groen, wat zowel door de schaamte als door de onhoudbare geur die reeds van bij het opstijgen in de ballon had gehangen kon komen.

En zij daalden af, en af, en af, tot ongekende diepten. Zij voelden hoe langzaam alle leven uit hen werd weggezogen, maar konden zich op geen enkele manier verzetten.


Ze duizelden, het donker suisde hen om de oren, en zij verloren alle besef van tijd. Na wat een uur, een dag, een week of een leven had kunnen zijn, raakte zij uiteindelijk de grond.


En hier stonden zij voor een torenhoge poort, gemaakt uit de duisternis, de onmetelijke, haast tastbare duisternis.


En in deze vreselijke plek stond hen het volgende avontuur te wachten: want zij waren immers uitgekomen voor de poort van de Onderwereld, het dodenrijk onder heerschappij van de Duistere Heer Tibalt.

Google